Mijn broer en ik
Mijn broer en ik
Mijn broer en ik zijn sinds kort vrienden. Dat is nooit vanzelfsprekend geweest want tot voor kort hadden noch hij noch ik een persoonlijkheid. Dat wil zeggen: die hadden we wel, maar die deelden we niet met elkaar, want we wisten niet hoe. Maar het blijkt dus dat ik al die tijd een grappige, zorgzame en lieve broer had. Had ik dat maar geweten toen ik 16 was en met deuren smeet. Maar goed, je weet wat ze zeggen: iets over dat spijt slecht is, ik kan het me nu even niet herinneren. Dus ik heb geen spijt, enkel het diepgewortelde besef dat ik in het hier en nu moet leven en het verleden moet laten voor wat het is.
Wij zijn net samen in Marokko geweest, in de eerste instantie voor onbepaalde tijd. Niet omdat we dat wilden, maar omdat het land enige regels stelde aan het verlaten van hun grondgebied en wij in een dorp zaten waar iedereen corona had, maar het land niet de capaciteit had om al haar bevolking te laten testen, waardoor wij waarschijnlijk besmet zouden raken want afstand houden en quarantaineplicht zijn privileges die daar niet altijd mogelijk waren, dus konden wij in de near future waarschijnlijk niet negatief testen en dat was wel nodig om terug te gaan; afijn, voor onbepaalde tijd dus.
Wij landen daar, worden door een meisje aangesproken dat voor ons in de rij staat, ‘Jullie komen hier zeker niet vandaan he,’ mijn hart breekt, welkom thuis, je kent het gevoel. Ik ben daar geboren, maar voel me nog altijd te gast. Naast mijn dubbele nationaliteit die in beide landen blijkbaar waardeloos is, ben ik ook nog eens vrouw. Onze oom pikt ons op, ik mag niet voorin zitten en we hebben nog geen scheet gereden of de auto houdt er mee op. Ter verdediging van haar: de heuvels zijn hier echt steil. Echt level grachtenbrug plus. Wij staan aan de kant van de weg en naast mijn bestaan als beginnend kunstenaar fungeer ik in het dagelijks leven, afhankelijk van de geografische locatie, ook als televisiescherm. Niemand, geen enkele autobestuurder, kan zijn ogen van mij afhouden. Niet (alleen) omdat ik zo belachelijk knap ben, maar omdat ik duidelijk niet hiervandaan kom en in dit kleine dorp gelijk sta aan een alien. En, niet te vergeten, omdat ik een vrouw ben die aan de kant van de weg staat te schelden op de auto, in plaats van rustig in de hoek wacht tot de mannen – mijn broer en oom – het afhandelen. Mijn broer zegt een paar keer dat ik moet gaan zitten en stil moet zijn, want ik trek teveel aandacht. Hold your racist horses: niet omdat hij mij ‘’minderwaardig’’ vindt, hij is gewoon een beetje klaar met het getoeter en geroep. Terecht ook. Echter, ik zou mijn vaders dochter niet zijn als deze opmerking geen vuur in mij aanwakkert, heter dan het asfalt waar onze broodnodige auto het liet afweten. We hebben ruzie, niets ergs, hij geeft mij een duw en ik hem.
Na deze gevoelsmatig eeuwigdurende maar werkelijk slechts dertig-minuten-durende saga vertrekken we dan eindelijk. We komen aan bij mijn moeder en worden meteen weggestuurd om boodschappen te doen. Mijn moeder zoekt haar tas, vindt de briefjes dirham die ze heeft gewisseld en pakt een briefje van 200 dirham uit haar portemonnee. Ze kijkt ons allebei even aan en geeft het briefje dan aan mij. Even sta ik op de top van berg Gelijkwaardigheid, even voel ik me niet minder, niet kleiner, niet vreemder dan mijn broer. Dan kijkt ze mijn broer verontschuldigend aan: ‘Zij heeft haar portemonnee bij zich en jij niet. Dadelijk raak je het kwijt.’ Ah. Oké. Ik sta weer op heuvel Pick your battles en ik besluit deze niet te picken dus ik druip af, staart tussen de benen en wacht bij de auto. Die ik overigens niet kan besturen, dus ook daarin ben ik afhankelijk van mijn broer. Dat is echter geen seksistisch gegeven, maar een samenloop van omstandigheden waardoor ik mijn rijbewijs nooit heb gehaald (faalangst, te veel geld, geen zin in, you name it, I got it), maar het is net het laatste ingrediënt om een schrijnende situatie nog dramatischer te maken. Wanneer we bij de winkel staan, pak ik het geld en wil ik het aan mijn broer geven, zodat hij kan betalen. Hij geeft mij een duw en ik hem, dan hij mij weer, naar de kassa deze keer. De man achter de kassa kijkt mij vreemd aan, maar accepteert mijn geld natuurlijk wel. De man probeert het wisselgeld nog aan mijn broer te geven, maar die stuurt hem heel duidelijk mijn kant op. Met enige tegenzin van de nukkig kijkende man krijg ik dan het geld terug en slaat mijn broer zijn arm om me heen. Ik leef in het hier en nu en ik heb een grappige, zorgzame en lieve broer.